Het bedroeven en het uitblussen van de Geest

Door de Geest is ons nieuw leven gegeven. (Efeze 1: 13- 14)

In allen die het evangelie gehoorzaam zijn komt de Geest (Handl. 5: 32)

Deze Geest is de kracht van God in elke Christen, maar als Christen hebben we ook een verantwoordelijkheid naar deze Geest.

Er zijn twee primaire teksten in het nieuwe Testament die ons vertellen over het bedroeven en het uitblussen van de Geest die in ons woont.

1. Efeze 4: 30.

In deze tekst vinden we de woorden om de Heilige Geest niet te bedroeven. We weten uit het eerste hoofdstuk van Efeze dat we verzegeld zijn met de Geest toen we tot wedergeboorte kwamen.

Deze Geest is in ons werkzaam als kracht. Maar zoals we zien hebben we een verantwoordelijkheid naar deze Geest om deze niet te bedroeven.

Ef. 4:30  En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing.

Bedroeft:

3076 lu’peo, ww

1) bedroeven, bedroefd maken

2) pijn doen, leed doen

3) kwetsen, grieven

4) verontrusten, hinderen

Als we kijken naar de grotere context van Efeze 4: 30 zien we dat de context spreekt over het verlaten van aardse zaken en het zoeken van Goddelijke zaken. Het hele hoofdstuk beginnend in vers 1 spreekt over hoe we het aardse achter ons moeten laten en het geestelijke moeten laten groeien.  We worden aangespoord om de eenheid van het geloof te zoeken (4: 1- 6) we worden aangespoord om een welsluitend geheel te vormen als gelovigen (4: 11- 16)

Christus heeft daar alles voor gegeven.

We worden aangespoord om niet langer te wandelen als de Heidenen, nee we moeten waarlijk zuiver voor Hem wandelen, we moeten waarlijk de nieuwe mens aandoen die geschapen word in waarachtige heiligheid en gerechtigheid, dat is onze taak als Christen (4: 17- 24)

In vers 25 worden we aangemoedigd om de leugen achter ons te laten en waarheid te spreken met onze naaste. Als we in toorn geraken, moeten we ons onder controle houden en niet zondigen (26) Wie een dief was word aangespoord om te werken en zo ook iets te kunnen bijdragen aan de noden der behoeftigen (28)

In vers 29 lezen we dat onze spraak zuiver moet zijn en ten allen tijde ten opbouw, alles moet uit ons midden gebannen worden, bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid (31) en in de plaats van al deze dingen worden we aangespoord om jegens elkaar vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend zoals God in Christus ons vergeving heeft geschonken. (32)

Te midden van al deze woorden in vers 30 lezen we dan de woorden dat we de Geest niet moeten bedroeven. Dit laat zien dat als we onze nieuwe levenswandel niet bewerken dat we dan de Geest bedroeven.

Als we dan verder kijken in dit boek van Efeze en wat er geschreven word over deze Geest dan zien we dat we verzegeld zijn met deze Geest (Efeze 1: 13, 14) dat we toegang hebben tot de Vader door deze Geest (Efeze 2: 14- 18) en we hebben een woonplaats in de Geest (Efeze 2: 19- 22)

We zien dat deze Geest ons kracht geeft in onze innerlijke mens (Efeze 3: 14- 17) en dat we door deze Geest bidden.

Als we al deze dingen overdenken dan zien we dat God zovele dingen tot ons brengt en dit door de Geest en door het werk van de Geest.

Het is dan ook niet vreemd dat we deze Geest niet moeten bedroeven, God heeft ons alles gegeven door deze Geest en Zijn werk.

We moeten dus leven naar Zijn geopenbaarde wil. Deze heilige en rechtvaardige wil van God. Als we daar niet in doorzetten dan bedroeven we de Geest.

2. 1 Tess. 5: 19

Dan vinden we een tweede tekst in het boek van Thessalonissenzen.

 1Th 5:19  Blust den Geest niet uit.

Blust:

4570 ‘sbennumi, ww

1) blussen, doven

1a) van een vuur of dingen die in brand staan

1a1) doven, uitgaan

1b) metaf. doen ophouden, beteugelen

1b1) van goddelijke invloed

Van dit woord zien we dat een woord gebruikt word zoals we een vlam of een vuur doven.

De Geest is in ons leven als een vlam, als een vuur, en deze vlam moeten we niet uitdoven.

Het beeld is duidelijk.

De context van 1 Tess 5: 19 is een lijst van laatste vermaningen en vertroosting.

Als Christenen moeten we dus voorzichtig zijn om deze Geest en Zijn werk in ons leven niet uit te doven. Als de Geest word gedoofd is er geen leven meer.

3. Het boek van Hebreeën.

We zien dan ook dat de Hebreeën schrijver ook een aantal dingen heeft te zeggen omtrent deze zaken.

Heb 6:4  Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,

Heb 6:5  En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw,

Heb 6:6  En afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken.  

In deze tekst zien we dan de schrijver spreekt over het afvallig worden en als er afvalligheid is dat een mens dan niet meer werder tot bekering gebracht kan worden, ziende dat Hij de Zoon van God opnieuw heeft gekruisigd.

Waar heeft deze schrijver het over? 

We zien in de voorgaande hoofdstukken dat de Christenen, aan wie deze brief gericht was,  stil waren blijven staan in hun geloof (5: 12- 14) Zij waren Christenen die weer de eerste beginselen gevoed moesten worden, ze waren niet rijp om over te gaan naar het ware voedsel.

Deze mensen moesten aangemoedigd worden om dit ware voedsel te zoeken.

De brief aan Hebreeën is een brief gericht aan Christenen met een Joodse achtergrond. In het 1ste hoofdstuk werden ze aangemoedigd om “ernst te maken” met het heil dat op betrouwbare wijze was overgeleverd. (3) Ze moesten ernst maken met het heil dat overgeleverd was door het tweede verbond door Christus. In  hoofdstuk 3 zien we dat ze hun ogen moesten richten op de Apostel en hogepriester der belijdenis. (1)
Ze moesten “tot het einde onverwrikt vasthouden”. (14)

Als Zijn stem gehoord werd moesten ze niet hun harten verharden, zoals hun vaderen hadden gedaan, maar ze moesten ernst maken met gehoorzaam zijn aan dat tweede verbond, overgeleverd door Christus. Ze moesten niet ongehoorzaam zijn en niet ongelovig blijven.(18-19)

In hoofdstuk 4 zien we dat hun vaderen het woord gepredikt was maar “het woord der prediking was hun niet van nut”, waarom, “omdat het niet gepaard ging met geloof”. Zij moesten ook dezelfde waarschuwing horen.

Hun voorvaderen waren niet tot de rust zijn ingegaan omwille hun ongehoorzaamheid (6- 7) en als hun ongehoorzaamheid niet zou veranderen in gehoorzaamheid zouden zij ook niet kunnen ingaan. (11)

Zo zien we dan dat in hoofdstuk 6 de waarschuwing gegeven word dat zijn ernst moesten maken met hun zaligheid.

Want het was onmogelijk om na verlicht te zijn geweest, na de hemelse gave gesmaakt te hebben en de “Heiligen Geest deelachtig te zijn geweest”, en afgevallen te zijn om terug tot bekering te komen.

Iemand heeft door af te vallen de Zoon van God een tweede keer gekruisigd.

We lezen dan ook in vers de grond van ons hart vruchten voort moeten brengen, maar als het doornen en distelen voortbrengt dan loopt dit uit op vervloeking. (7- 8)

Zo zien we dan dat als er geen vruchten zijn in ons Christelijke leven dat we daarmee de Geest uitdoven en uitblussen.

Laten we allen onze offeranden brengen aan de levende God. Dat is onze redelijke, of logische, dienst voor Hem die het leven is.

Zo vinden we dan ook in het 10de hoofdstuk een andere waarschuwing die ook in relatie staat tot de Geest.

Heb 10:26  Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden;

Heb 10:27  Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden.

Heb 10:28  Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen;

Heb 10:29  Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?  

Hier lezen we dat als we blijven zondigen.

Zo hebben we gezien dat in dit boek er een constant terugkerend element is dat spreekt over het doorgaan in het geloof. Een element dat spreekt over het opheffen van slappe handen en het strekken van knikkende knieën. (12: 12- 13)

Al deze dingen spreken van het feit dat ze waren stil komen te staan. Ze moesten aangespoord worden om door te gaan in het verbond met Christus.

Want als we komen te vallen in dit tweede verbond, als we los van de genade van Christus komen te staan dan hebben we de Geest der genade smaadheid aangedaan.

In al deze dingen zien we dat we met inzet en liefde onze wandel met Christus moeten wandelen. Het is onze redelijke dienst.

God wil dat Hij gezien word door Zijn kinderen heen. (Matt. 5: 14- 16) We zijn Zijn maaksel (Efeze 2: 10) we zijn Zijn eigendom om Zijn grootheid te laten zien.

Copyright © 2019 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by BinR
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX

 

Naar boven